Deze kwatrijnen min of meer in de stijl van “De Schoolmeester” [G. van der Linden [1808 Rotterdam – 1858 Londen]] had ik op 25 november 2016 als sfeertekeningen willen laten horen bij de feestelijke aanbieding van het eerste exemplaar van … als MANTELS om de STAD… aan de IJsselsteinse burgemeester. Maar wat ik wegens de tijd die de toelichting zou innemen, achterwege heb gelaten.
Nu ik ze onlangs weer eens doorlas, vond ik ze niet slecht.
Ze geven kernachtig een aantal gebeurtenissen uit het boek weer. Voor wie het boek niet heeft gelezen is wat achtergrondinformatie niet overbodig.
De geschiedenis rond Jan Coenraad Smit geeft een beeld van de slechte financiële toestand van IJsselstein aan het begin van de negentiende eeuw.
Eind 1813 werd ter ondersteuning van het reguliere leger de Landstorm en landmilitie opgericht. In 1814-15 namen deze troepen deel aan de bevrijdingsoorlog want in veel garnizoensplaatsen waren nog Franse troepen aanwezig.
De Landstorm was een samengeraapt zootje: de meeste manschappen hadden geen uniform, alleen een tak met groene blaadjes op hun hoed.
In 1813 was het Reglement van Algemeene Volkswapening opgesteld:
Art. 5 daarvan luidde: “Wie geen geweer of jagt of ganzenroer bezit, zal worden gewapend met een piek, volgens het model, dat door het Departement van Oorlog in de hoofdplaats van ieder arrondissement of kwartier bezorgd zal worden.
Art. 6. De vervaardiging der pieken geschiedt in elke gemeente, en ten hare koste.”
Jan Coenraad Smit was de IJsselsteinse smid die zulk wapentuig voor de plaatselijke landstormers maakte. En toen bleek hoe slecht de gemeente bij kas was.
Jan Coenraad Smit kreeg eindelijk toch zijn geld
Voor de pieken en patronen die hij gemaakt had; welgeteld
Had hij er vier jaar op gewacht; toen was hij ‘t zat.
Dus moesten twee scholen beleend worden door de stad.
Toen Van den Heuvel, een van de IJsselsteinse notabelen, in 1834 een stuk wal en straat van de Gemeente kocht voor tuinuitbreiding, werd het stukje weg langs de wal tussen Kapellestraat en Kerkstraat aan de openbaarheid onttrokken. Voor kerkgangers en wandelaars werd een pad ingericht waarop erfdienstbaarheid werd gevestigd, maar met karren sjezen of andersoortige wagens werd illegaal gebruik gemaakt van dat pad.
Dat pikte zijn vrouw niet.
Mevrouw Henriette Lycklama slaat onvervaard
Zes paaltjes om de boeren met hun kar of sjees en paard
Te weren van haar pad, gelegen op de wal.
Beschaafde ruzie met de Raad, die pas na maanden bakzeil halen zal.
Hooft Graafland, de buurman van Van den Heuvel, greep toen ook zijn kans. Naast een uitbreiding van zijn tuin richtte ook hij een stukje wal als publieke wandeling in. De gemeente kocht al gauw daarna de aansluitende percelen op om ze ook als publieke wandeling in te richten. En om de transformatie van de vestingwal in goede banen te leiden werd in datzelfde jaar [tuin]architect Van Lunteren uit Utrecht aangezocht.
Van Lunteren werd beschouwd als redder in de nood
Die voor het doelloos onderhoud van wal en muur een uitweg bood:
Hij sloopte wal en muur en plantte stap voor stap plantsoen
En zorgde dat de IJsselsteiners daar hun kuier konden doen.
Chr. Kramm werd tot nu toe in publicaties over de verbouwing van de IJsselsteinse stadspoorten [1853-1855] genoemd als de architect, maar
’t Was Christiaan Ostermann, de neef van Christiaan Kramm,
die poortensloop en ook -verbouwing op zich nam.
Als stadsbouwmeester kreeg hij ook veel ander werk opgedragen;
Zijn naam lijkt echter weggemoffeld sinds hij werd ontslagen.
Er ging een gerucht: op het cingel bij de IJsselpoort zou Nieuwesteeg een hoepelschuur willen bouwen; om een onooglijke entree van de stad die hierdoor zou ontstaan te voorkomen, wilde het gemeentebestuur dat cingel kopen of ruilen.
Jacobus Nieuwesteeg bracht ’t Stadsbestuur in alle staten
Toen hij zijn eigen cingelgrond niet wenste te verlaten;
Wel vijf jaar lang bleef hij geduchte tegenstander.
De dominee bracht – met eigen voordeel – partijen tot elkander.
Zoals Burgemeester Rooijaards [1894-1905] uit de Raadsnotulen naar voren komt, was hij een persoon met weinig empathie; en een aantal keren moet hij aanvaringen hebben gehad met de Raad en de wethouders. Het feit dat hij een besluit over het rooien van een paar bomen niet had laten uitvoeren, was voldoende om de bom tijdens een Raadsvergadering in 1905 te laten barsten
Wethouder Schilte wist frustraties heel lang op te kroppen
Totdat hij uitriep: “Leden van de Raad dat zijn geen stropoppen,
Burgemeester”. Waarna de Raad een aantal maanden staakte,
Terwijl de commissaris van de Koningin het stadsbedrijf bewaakte.