7. Trait-d’union. Pieter IV Hendrikszoon [1804-1901]

Maartje Haas, de eerste vrouw van Pieter IV, is in 1849 overleden op het adres Oosterleek Nr.1. Pieter V en Grietje Molenaar staande bij de zuidwesthoek van de schuur, ca 1920.
In de akte van scheiding en verdeling van 1870 waarin de erfrechten van hun dochter Antje werden geëffectueerd, staat vermeld dat dit huis kadastraal geregistreerd stond in Sectie B onder nummer 244 en dat het aan de zeedijk lag. De locatie van de kavel met dit nummer komt overeen met die van het huidige adres Zuiderdijk 32. In 1824 bezat Hendrik Roos, de vader van Pieter, al het naastliggend perceel nr. 245. In 1841 kocht Pieter IV de percelen 246 en 247 erbij. Op welke wijze het bedrijf na 1850 werd gerund en tot welk jaar het zijn eigendom bleef, is niet bekend.
Na zijn huwelijk met Marijtje Bruin in 1850 is hij met zijn dochter Antje ingetrokken bij Marijtje [1813-1892]. Zij was de weduwe van Dirk Leeuwrik , die met haar zes kinderen Leeuwrik op nr. 16 woonde. Marijtje en Pieter IV kregen in de jaren 1851-1854 drie kinderen van wie alleen Pieter V voor het O21-verhaal van belang is.
In 1861 staat het gezin van Pieter IV en Marijtje ingeschreven op het adres nr. 14. Bij hen woonde toen neef Pieter Janszoon Roos die vanaf 1814 in Blokker goed had geboerd en sinds december 1857 weduwnaar was; hij woonde tijdelijk op nr.14 want twee jaar later verhuisde hij weer naar Blokker .
Marijtje was aanvankelijk tapster [ze verkocht in het klein bier en wijn] en later winkelierster.
Pieter IV staat in akten als arbeider, landman, bouwman, akkerbouwer en als dijkbaas te boek. Onder Venhuizen, Hem, Oosterleek en Wijdenes bezat hij bouw-en weilandpercelen die voor een deel al eerder bij de familie in bezit waren. In 1870 verbouwde hij gerst, tarwe, erwten, mosterd- en karwijzaad en aardappelen. De grootte van zijn veestapel is af te leiden uit het bedrag dat deze [inclusief de hooivoorraad] in 1870 waard was: 1687 gulden 50 cent. Ter toelichting kan dienen dat in 1870 koeien op de veemarkt te Hoorn 90 tot 140 gulden opbrachten.
Er was in de hierboven genoemde akte van scheiding en verdeling ook sprake van een partij kaas. Dit betekent dat er op het bedrijf van Pieter IV gekaasd werd.
Deze Pieter trad binnen het verhaal van O21 niet op de voorgrond, maar in het laatste kwart van de negentiende eeuw heeft hij mede vormgegeven aan het huidige Oosterleek 21.
Dat zal in hoofdstuk 9 blijken.
8. Pieter V Pieterszoon [1852-1936]; de percelen van Wouter Molenaar
Sinds het huwelijk van Pieter V met Grietje Molenaar op 14 mei 1876 woonde het paar op nr. 20/21, het huis waar Dirk Heuvel tot het voorafgaande jaar gewoond had.
Op dit adres zijn dochter Marijtje [1885] en zoon Wouter [1890] geboren. Marijtje werd vernoemd naar de moeder van Pieter: Marijtje Bruijn; Wouter naar de vader van Grietje: Wouter Molenaar.
Bij hen in huis woonde tussen 1892 en 1901 Pieter IV, en van 1897 tot 1903 ook een boerenknecht.
Wordt het beroep van Pieter V in de akten van de Burgerlijke Stand in oudere akten met bouwman aangeduid, in latere wordt dat tuinman of tuinder.
Hij is zich dus na enige tijd op de groente- annex fruitteelt gaan toeleggen. Die keuze zal bepaald zijn door betere winstmogelijkheden in die bedrijfstak, die vanaf 1884 mede werden veroorzaakt door de openlegging van West-Friesland door de treinverbinding Hoorn–Amsterdam. Deze lijn werd in het jaar daarna doorgetrokken naar Enkhuizen.
De verwerving van de gronden door Pieter V was – zoals al eerder gezegd – een gecompliceerd gebeuren. Wanneer je de hele aankoophistorie overziet dan lijkt het erop dat hij via een zorgvuldig aankoopbeleid ernaar gestreefd heeft het groente/fruit-bedrijf te starten op de locatie die in 1824 eigendom was van Pieter III. Maar in feite is die hele gang van zaken alleen maar een samenloop van omstandigheden.
In 1875 wees voor hem nog alles in de richting van landbouw. In december van dat jaar kocht hij percelen weiland in Venhuizen , blijkbaar om een bestaan op te bouwen als veeman. In de omgeving van deze nieuwe eigendommen had zijn vader, Pieter IV, indertijd ook enige percelen aangekocht.
De eerste op-O21-gerichte aankoop door Pieter V was die van het huis met perceelnummer B 157, het huis waarin het paar woonde, plus de grondpercelen B 158 t/m 162 [zie afb.15]. Die percelen kwamen op 6 februari 1884 bij een publieke veiling in zijn bezit.
Volgens het bijgevoegde kaartdetail [afb.19] lag achter het woonhuis in 1879 een kleine boomgaard voor eigen gebruik.
Alleen via een omweg kwamen deze percelen die in 1824 eigendom waren van Pieter III in handen van Pieter V.
Op 2 januari 1854 kocht Wouter Molenaar, veehouder te Oosterleek , van de eerder genoemde Dirk Heuvel, vijf percelen wei-, bouw- en rietland [Sectie B 93 en 99 t/m 102, percelen die zelf geen deel uitmaken van de O21-geschiedenis], samen meer dan acht hectare groot.
Van de koopsom van 8.500 gulden werd 1.500 gulden contant betaald.
Over het resterende bedrag zou ieder jaar op 1 januari 5% rente worden betaald tot de schuld was afgelost. Over de aflossing werd overeengekomen dat
“de resterende zeven duizend gulden door den kooper zal moeten worden betaald binnen drie maanden na gedane opvordering, of na eene drie maanden tevoren gedane kennisgeving aan den Crediteur indien de schuldenaar dat kapitaal wenscht optebrengen, zonder dat de Crediteur hetzelve had opgeeischt; …”
En nu komt de locatie O21 in beeld. Tot meerdere waarborg verklaarde Molenaar als onderpand te geven:
“Een Huis thans geapproprieerd tot eene broodbakkerij met alle de losse en vaste gereedschappen daarbij behoorende, benevens des zelfs Erfgrond en twee perceelen weiland, een stuk bouwland en twee perceelen riet alles staande en gelegen te Oosterleek, Gemeente Wijdenes, Sectie B numero 157 […], 158 […], 159 […], 160 […], 161 […] 162[…] .”
Verder werd “uitdrukkelijk” overeengekomen
“dat bij nalatigheid in de stipte nakoming van de bovenstaande bedingen of in de prompte voldoening der interessen op de hiervoor bepaalde tijd de verkooper of diens regt verkrijgende het regt zal hebben aan de voorschreven somma van zeven duizend gulden met de dan verschuldigde interessen dadelijk en ten allen tijde opteeischen zonder dat daartoe eenig regtsgeding, buiten een eenvoudig exploict, om van de daadzaak te doen blijken, noodig zal zijn” en
[…] “dat de verkooper of diens regtverkrijgende onherroepelijk zal zijn gemagtigd alle de boven omschreven vaste goederen in het openbaar volgens plaatselijk gebruik te doen verkoopen ten einde… etc”.
Dertig jaar later, op 6 februari 1884, was het zover. Toen ging op verzoek van de zoon van Dirk Heuvel, die zelf ook Dirk heette, en veehouder was te Twisk, notaris J. Th Pool uit Grootebroek over tot een publieke verkoping van de hierboven genoemde onderpanden. Kavel nummer 1 betrof de percelen 157 tot en met 162.
“Het perceel nummer een zijnde het huis, twee perceelen weiland, een perceel tuingrond, twee perceelen bouwland, staande en gelegen in de gemeente Wijdenes, kadastraal bekend in sectie B nummer 157, 158, 159, 160, 161 en 162 …. hetwelk na gedane opbieding en afslag is gekocht en in eigendom toegewezen aan Pieter Roos van beroep bouwman wonende te Oosterleek gemeente Wijdenes mij notaris bekend alhier tegenwoordig dewelke verklaarde deze koop te accepteren voor eene zom van drie honderd duizend een honderd zestig gulden”
Pieter V en Grietje Molenaar hadden in voorjaar 1876 van de gelegenheid gebruik gemaakt om op O21 te gaan wonen; het huis was immers sinds 1843 eigendom van (schoon)vader Wouter Molenaar. Als iemand anders in 1884 deze kavel nr. 1 zou hebben gekocht, had het paar volgens de voorwaarden in de akte van de publieke verkoping per 1 mei van dat jaar de woning moeten ontruimen.
Wat Wouter Molenaar als extra waarborg had ingezet, de percelen 157 t/m 162, had hij op 22 februari 1843 gekocht van Jan Duin, vrachtrijder te Oosterleek, voor de som van twaalfhonderd gulden.
Volgens de akte waarin Jan Duin van deze percelen die hij in 1839 had gekocht, afwilde – of rook hij winst -, vond hij een kandidaat-koper in de persoon van een zekere Wessel Bürke, een koopman uit het hertogdom Oldenburg, woonachtig in Hoorn. Na een aanvankelijke toezegging moet Bürke zich hebben teruggetrokken, maar de akte was al geschreven, en bakker Wouter Molenaar, werd in de kantlijn als nieuwe koper vermeld.
Jan Duin had op 3 mei 1839 genoemde percelen gekocht van Dirk Heuvel voor het bedrag van achthonderd gulden.
De aankoop door Dirk Heuvel in 1836 werd al beschreven in hoofdstuk 6.
De percelen die in 1824 eigendom waren van Dirk Heuvel of van Jan Roos [zie afb.15] en later deel zijn gaan uitmaken van O21, zijn langs een geheel andere route bij Pieter V terecht gekomen. Daarover meer in hoofdstuk 10.
In de transportakte waarin de Gemeente Wijdenes-Oosterleek in 1860 de percelen B 317 en 318 verkocht heeft, werd voor alle achterliggende percelen de erfdienstbaarheid van “reed en dreef” opgenomen.
Om vanaf O21 de openbare weg te bereiken moest gebruik gemaakt worden van het recht van overpad. Om dat over eigen grond te kunnen doen was niet de reden waarom Pieter V de percelen B 317 en 318 heeft gekocht. Dat zal duidelijk worden in de volgende paragraaf.
9. Pieter V Pieterszoon [1852-1936]; de percelen langs de weg
B 317, 318 en 319
De tweede ‘gerichte aankoop’ van Pieter V vond ru maand na de eerste plaats, op 15 maart 1884. Hij kocht toen in het Nederlandsch Koffyhuis te Hoorn voor 75 gulden van zijn schoonvader een perceel weiland, groot 3 aren 15 ca.
Dit perceel, B 319, was een van de percelen aan de weg, die op de Kadastrale kaart van 1824 met de nummers 152 t/m 156 worden aangeduid. [Zie afb.21].
Met behulp van de Suppletoire Aanwijzende Tafel kun je in grote lijnen achterhalen welke transacties tot wijziging van de perceelnummers hebben geleid.
In 1824 was de situatie als volgt:
152 (boomgaard, 6 a. 70 ca.); eigenaar: Hermen Bakker
153 (weiland, 3 a. 30 ca.); eigenaar: Gemeente
154 (landbouwschuur, 12 ca.); eigenaar: Hermen Bakker
155 (landbouwschuur, 12 ca.); eigenaar: Heertje Haas
156 (weiland, 6 a. 70 ca.); eigenaar: de Gemeente.
In 1835 of ’36 werden de percelen B 154, 155 en 156 samengevoegd onder nr.B 275. Dagloner Dirk Leeuwrik was eigenaar van de opstal die mogelijk uit de twee schuurtjes van 1824, mogelijk uit een ander bouwwerk bestond, en de gemeente was eigenaar van de grond.
In 1860 werd perceel B 275 gesplitst in B 318, 319 en 320. Op perceel B 318 stond in dat jaar een huis [afb.23] zoals verderop zal blijken.
Op 4 december 1860 verkocht de Gemeente Wijdenes-Oosterleek een gedeelte van de brede berm langs de dorpsweg van Oosterleek en splitste deze op in drie percelen. In perceel B 318 was Pieter IV geïnteresseerd vanwege het op dat perceel gebouwde huis [zie hierover verderop in deze paragraaf]; voor perceel B 319 had Wouter Molenaar belangstelling omdat het voor O21 lag; en B 320 werd verkocht aan landman Henricus Haas die schuin tegenover dit perceel woonde ; perceel B 320 lag vóór de boerderij [perceel B 166 zie afb.21] waar Heertje Haas, de vader van Henricus, had gewoond.
[Zie voor perceel B 317 onder het hoofdje “B 317 en 318” in deze paragraaf.]
B 319
Perceel B 156 [zie afb.21] werd door de transportakte van 1860 gesplitst in B 319 en B 320 [zie afb.23]; B 319 ging later de voortuin vormen van O21.
Omdat dit perceel sinds 1860 in handen was van zijn schoonvader en de achterliggende percelen B 157 t/m 162 tussen 1843 en 1884 diens eigendom waren geweest, kon Pieter V met hem snel tot een akkoord komen.
Zo kreeg de grond uit de eerste aankoop rechtstreeks een verbinding met de openbare weg en voorkwam Pieter V dat anderen door koop aan het perceel een door hem niet gewenste bestemming zouden geven.
De omschrijving “weiland” in de Suppletoire Aanwijzende Tafel werd
in de jaren ’90 van de negentiende eeuw doorgehaald en vervangen door “boomgaard”. Dit betekent dat er in ieder geval sinds het einde van de negentiende eeuw fruitbomen in de voortuin hebben gestaan.
B 317 en 318
Op enig moment tussen 1860 [of misschien al: 1836] en 1871 had Marijtje Bruijn [of haar man Dirk Leeuwrik] een huis laten bouwen [ongeveer] op de plaats van de landbouwschuurtjes [zie voor dat huis afb.23]. Om de erflating te regelen besloten Pieter IV en Marijtje naar de notaris te gaan. Op 30 december 1871 legateerde Pieter aan zijn vrouw de percelen B 317 en 318, onder de voorwaarde dat zij binnen drie maanden na zijn overlijden vijftig gulden in zijn nalatenschap zou inbrengen. Op dezelfde dag legateerde Marijtje het huis op perceel B 318 aan haar man. Zij stelde als voorwaarde dat hij binnen drie maanden na haar dood vierhonderd gulden in haar nalatenschap zou inbrengen.
Op 11 februari 1882 verkocht Pieter IV de percelen B 317 en 318 voor 500 gulden aan zijn stiefzoon Klaas Leeuwrik die landbouwer was. Daarmee kwamen de akten van legatering van Pieter IV en Marijtje uit 1871 te vervallen.
Tien jaar later, op 9 april 1892 kocht Pieter V beide percelen van zijn stiefbroer Klaas . Aanleiding daarvoor was het overlijden van hun moeder, ongeveer zes weken eerder, op 23 januari 1892. Marijtje en Pieter IV hadden tot die datum op nr. 20 gewoond, het huis op B 318. Op 18 april, negen dagen nadat Pieter V huis en grond had gekocht, ging Pieter IV inwonen bij zijn zoon en diens vrouw Grietje; op die datum werd althans met hen overeengekomen dat Pieter IV kostgeld zou gaan betalen.
Voor Pieter V was er geen noodzaak om B 317 en 318 te kopen, gelet op de omstandigheid dat hij een uitrit had via het recht van overpad. Hij kocht huis en grond voor ƒ 410. In de koopakte werd het recht van overpad gehandhaafd, maar ook voor de achterliggende percelen, die het recht van ‘reed en dreef’ over deze percelen hielden.
Het huis werd al snel weer bewoond. David Keetbaas en zijn vrouw kwamen er op 16 mei 1892 wonen en verhuisden op 4 januari 1894 naar Den Haag; vanaf 11 mei 1894 woonde er neef Pieter Gerritszoon Roos die daar toen al meteen begonnen zal zijn met zijn winkelnering.
Dat er een relatie heeft bestaan tussen het beschikbaar stellen van B 317 en 318 aan David Keetbaas en de ‘derde gerichte’ aankoop in 1893 is overduidelijk. [Zie voor de wederwaardigheden van Keetbaas voetnoot 142.]
Op 8 april 1905 stootte Pieter V de percelen B 317 en 318 af door ze aan neef Pieter te verkopen. Er moest zoals voorheen een recht van overpad gevestigd worden, en op dat moment was een aanpassing van die erfdienstbaarheid noodzakelijk in verband met de in 1893 verworven percelen B 147, 148, 149, 150 en 446. Tot in de jaren ’80 van de vorige eeuw bleef daar de bedrijfsuitrit van O21. [Zie afb.4.a.]
Over de verwerving van deze percelen van David Keetbaas gaat de volgende paragraaf.
10. Pieter V Pieterszoon [1852-1936]; uitbreiding van de huiskavel
De derde ‘gerichte aankoop’ vond plaats in 1891. Toen kocht Pieter ten overstaan van Notaris Sannes te Hoorn van David Keetbaas, landman te Oosterleek, voor 3000 gulden enige percelen bouw-, hooi- en rietland, in totaal 2 ha. 21 a. 30 ca., te weten:
B 139 (riet- en bouwland, 7 a. 60 ca.)
B 147 (bouwland, 88 a. 60 ca.)
B 148 (riet- en hooiland, 17 a. 10 ca.)
B 149 (riet- en hooiland, 7 a. 70 ca.)
B 150 (bouwland, 53 a. 80 ca.)
B 446 (bouwland, 46 a. 50 ca.)
Perceel B 446 lag ten westen van B 147 en bestond uit de vroegere percelen B 140 (bouwland, 20 a. 80 ca.), B 146 (bouwland, 22 a. 70 ca.) en het ongeveer gehalveerde dwarsliggende perceel B 141 (bouwland, volledige maat: 6 a. 40 ca. ).
Ook deze percelen blijken – gelet op het vermelde gebruik – ten opzichte van het grondwater hoger te hebben gelegen dan in 1824.
David Keetbaas was in maart 1891 eigenaar geworden van deze gronden. Hij had ze voor 3750 gulden gekocht van zijn vader, Arien Keetbaas.

Deze gronden waren op 13 februari 1878 in bezit gekomen van Arien Keetbaas via een akte van scheiding van de gemeenschap van goederen van hem en zijn overleden vrouw. De akte was opgemaakt door notaris Cornelis Hulst te Hoorn.
En wanneer je de eigendomslijn terug volgt, dan zie je het volgende:
In 1864 had deze Keetbaas de percelen B 130 t/m 150 voor 9.450 gulden gekocht van Jan Fransz. Galis met een hypotheek van 3.000 gulden.
Op 20 december 1858 werd in de herberg “De Nieuwe Aanleg” te Oosterleek door notaris Cornelis Hulst uit Oosterblokker een akte opgemaakt om tot openbare verkoop over te gaan van de percelen B 130 t/m 150 uit de nalatenschap van de een maand eerder overleden Aaltje Meijssen, de huisvrouw van Pieter Roos met wie zij in gemeenschap van goederen was getrouwd.
De hier genoemde percelen werden voor 7035 gulden verkocht aan Jan Galis Franszoon.
Het was Pieter Janszoon Roos uit Blokker die –zes jaar eerder – op 21 januari 1851 bij een publieke veiling in herberg “De Nieuwe Aanleg” te Oosterleek de onroerende goederen van zijn vader Jan Roos [overleden in 1850] gekocht heeft.
De meeste van de percelen in de hierboven vermelde akte waren in 1824 eigendom van Jan Roos; van de percelen B 139, 140 en 148 was Dirk Heuvel in genoemd jaar eigenaar. Deze percelen zijn op enig moment tussen 1824 en 1850 door Jan Roos van Dirk Heuvel gekocht.
11. Groente- annex fruitbedrijf
Wanneer op O21 besloten is tot een transitie van land- naar tuinbouw, is niet bekend, maar vanaf 1884 zullen door Pieter V met dat doel de percelen zijn aangekocht, en werd er waarschijnlijk tot ± 1910 op een gedeelte van de percelen vollegrondsteelt toegepast. Bij het besluit om het bedrijf te transformeren zal hebben meegespeeld dat er ruimere afzetmogelijkheden kwamen door de aanleg van de spoorlijn Amsterdam-Hoorn die in 1884 in gebruik werd genomen.
Op de topografische kaarten van 1879 tot 1955 [afb.19, 28 en 29] is te zien dat het grondgebruik bij O21 in die periode is veranderd. Nadat er op de oudere kaarten nog sprake was van bouw- en weiland , kwamen er op de kaart van 1933 kassen voor, waarna deze op latere kaarten weer verdwenen en het aantal boomgaardsymbooltjes werd uitgebreid.
Mogelijk heeft Pieter V zich aanvankelijk naast veeteelt beziggehouden met zadenteelt zoals die volgens de akte van scheiding en deling van 1870 ook door Pieter IV elders in Oosterleek werd beoefend [Zie paragraaf 7].
Hazelnotenteelt.
Mogelijk heeft Pieter V rond 1900 ook hazelnoten geteeld. Dat was rond die tijd een lucratieve teelt, waarvoor tot 40 gulden per 100 kilo werd betaald . Vanaf 1912 daalde de vraag en werd de prijs meer dan gehalveerd tot 5 à 10 cent per pond. Daarom werden er in West-Friesland jaarlijks honderden hazelaars gekapt om plaats te maken voor andere teelt. Aan de slootkanten van fruittuinen liet men nog enkele van deze bomen staan.
Dit zou de verklaring kunnen zijn voor de aanwezigheid van hazelaars aan de rand van een sloot op twee verschillende plaatsen in de boomgaard van O21.
Omdat hazelaars zich probleemloos laten insnoeien, zou het bovenstaande kunnen betekenen dat de wortelgestellen van de op O21 aanwezige exemplaren teruggaan tot het begin van de twintigste eeuw, ook al kon Wouter jr. kon zich niet herinneren dat er in de jaren ’50-’66 van de vorige eeuw hazelaars in de boomgaard voorkwamen.
Wouter sr. [1890-1970] stapte rond 1905 in het bedrijf.
Samen met zijn vader leverde hij volgens een bericht in het Algemeen Handelsblad in 1907 in Hoorn produkten af voor de voorkeuring van de grote fruittentoonstelling in Den Haag. Jammer genoeg werd in het krantenbericht niet vermeld wat voor fruit de Roosen hadden aangeleverd.
Aan het begin van de twintigste eeuw teelde Pieter V mogelijk kleinfruit zoals dat ook in De Bangert werd gedaan. Daar kende men het verschijnsel van de aalbessentuin. Meestal werden daar kleinfruitstruiken gepoot in het systeem van wijkers en blijvers. Dit hield in dat tussen jonge nog geen of weinig vruchten dragende hoogstambomen struiken kleinfruit werden gepoot; wanneer de bomen voldoende fruit leverden, werden de struiken gerooid. Wouter jr. vertelde dat er direct achter de schuur in de jaren ’50 nog een aalbessenveldje lag.
Rond 1910 lag er op O21 alleen maar een kleine boomgaard achter de schuur, die tevens diende als weitje [B 158], en een iets grotere vóór het huis [B 319] ; het systeem van blijvers en wijkers werd voornamelijk toegepast bij grotere boomgaarden.
Kassenteelt; perceel B 150 hernummerd tot B 476
In 1910 begon Pieter V met een broeikas op perceel B 150. Die voldeed kennelijk aan de verwachtingen, want vermoedelijk werd in 1912 op dat perceel een tweede platte bak in gebruik genomen.
Dat is af te leiden uit het feit dat de omschrijving van dat perceel bij de verkoop aan zoon Wouter in 1919, als volgt luidt: “kassen en bouwland”. Het perceel werd in 1912 omgenummerd tot B 476.
De druivenkas op perceel B 485
Wouter deed mee aan een trend die na de eerst wereldoorlog was opgekomen, niet alleen in West-Friesland, maar bijvoorbeeld ook in het Westland. Ook in de dorpen in de omgeving van Oosterleek werden in de jaren ’20 nogal wat vergunningen voor de bouw van druivenkassen verleend.
In 1919 werd bij het Kadaster een kas geregistreerd op perceel B485. [Zie afb.26.c.] Op de plaats waar deze kas heeft gestaan, bevinden zich nu de resterende ondermuren; ze omsluiten de moestuin, bessentuin en compostbakken. Rond de moestuin is in 2018 een haagbeukheg geplant.
Door de uitsparingen in de ondermuur aan de beide korte zijden, is duidelijk dat daar de ingangen van de kas hebben gelegen. [Zie voor deze ommuring de plattegrond van afb.4.a en de Bijlage 9.]
In 1926 deed Wouter een aanvrage voor een bouwvergunning voor een tweede kas.De planschets hiervan doorvoor door aannemer Smak is bewaard gebleven.
De afmetingen van de kas staan daarop aangegeven: [52x 8 M.]. Deze stemmen overeen met de afmetingen van de ondermuren van de “druivenkas” [Zie Bijlage 9]. Ook het feit dat op de tekening de kas op het perceel achter het bestaand woonhuis en langs een sloot gesitueerd is, wijzen in de richting van de druivenkaslokatie. Alleen de afstand van de te bouwen kas tot het woonhuis klopt niet. Maar dat kan worden toegeschreven aan herfeit dat het maar een schetsmatig plan was.
Maar ook het perceelnummer op de bouwvergunning klopte niet. Daar stond B 476, wat onjuist was; dat moest B 485 zijn.
Deze perceelnummerfout kan worden toegeschreven aan de wijzigingen in de kadastrale aanduidingen van de percelen bij O21 in de jaren aan het begin van WO I. Toen werd een aantal eigendommen van Pieter V door wijzigingen in de situatie hernummerd. De percelen B 317 en 318 [zie par. 9] veranderden een paar jaar eerder van eigenaar, het weiland voor het huis was een boomgaard geworden, en de woning werd gesloopt en herbouwd: al de betreffende percelen werden in 1914 [dienstjaar 1915] samen met het weitje achter het huis verenigd tot B 465. Een jaar later, na de herbouw van het huis [voorheen B 157], werd dit samen met de percelen B 158, B 159 en B 160 hernummerd tot B 485.
Het is dus geen wonder dat men op het Gemeentehuis in Wijdenes niet de actuele nummers had vermeld.
In 1928 kreeg Wouter sr. een vergunning voor de bouw van een warenhuis van 10,40 x 54 m. [Op de aanvrage voor de bouwvergunning van de druivenkas staat in potlood aangegeven dat de kas bestemd was voor het perceel B 476]. Volgens Wouter jr. ging het hier om een perzikenkas. Zie Bijlage 9 voor de plaats waar het warenhuis heeft gestaan.
In het kadastrale register van eigenaren staat in de lijst van goederen van Wouter Roos dat op perceel B476 kas en warenhuis in 1957 zijn gesloopt.
Hoe de beurskrach van 1929 op het bedrijf van Wouter van invloed is geweest, is (nog) niet bekend maar veel kassenbedrijven in West-Friesland legden toen het loodje.
In de dertiger jaren stonden er drie vaste kassen op het terrein van O21. Volgens tellingen in verband met het grondgebruik kende O21 in 1930 2 ha boomgaard, 1650 m2 onverwarmd glas en 100 stuks eenruiters voor platte bakken.
De oppervlakte onverwarmd glas van 1650 m2 is wel ongeveer gelijk aan de oppervlakte van de kassen waarvan de muurtjes nog bestaan, plus het warenhuis. De 120 m2 platte bakken met eenruitsramen moeten in verband gebracht worden met de ondermuurtjes van 30×6 meter op perceel B 476. [Zie voor de plaats van de kas op B 476 de plattegrond op afb.4.a.]
Op de kaart van 1933 [afb.28] is al een gedeelte van de grond als boomgaard ingevuld. In de jaren daarna werden kennelijk meer vruchtbomen aangeplant. Uit de kadastrale gegevens is niet exact op te maken hoe het proces van aanplant is verlopen. Het kadaster was voornamelijk geïnteresseerd in [wijzigingen in] de verhouding “ongebouwd”- “gebouwd” [de kolommen 13 en 14 in de lijst van Eigenaren].
In WO II zal het bedrijf te lijden hebben gehad van een krappe markt; verwarmingsproblemen zullen er niet geweest zijn omdat gewerkt werd met koude kassen.
In de jaren vijftig bevond zich nog één kas op het terrein, en op de plaatsen waar de kassen hadden gestaan, werden bomen gepoot.
Op de kaart van 1962 was ook de laatste kas verdwenen.
Transport binnen het bedrijf
Het transport van de producten naar een verzamelpunt aan de weg gebeurde in de beginfase per schuit via de vaarsloten.
In de jaren dat de boomgaard professioneel in gebruik was, liep er een spoor langs de oostzijde van de boerderij naar de weg. De kisten fruit werden per schuit aangevoerd, en overgeladen op de lorrie om daarop naar voren gebracht te worden. [Zie Bijlage 9 en afb.48.]
Een oude Oosterleker vertelde dat voor het onderhoud de schuiten ieder jaar geteerd werden. Eigenaren van zulke vervoermiddelen in de buurt van het fruitbedrijf boomden hun vaartuigjes via de dijkgracht en de scheisloot aan de oostkant van O21 naar de voortuin waar deze op de helling werden getrokken, waarna de onderkant van een nieuwe teerlaag werd voorzien.
Volgens Wouter jr. klopt dit verhaal niet. Dat had – volgens hem -oma Trien beslist nooit toegestaan. Maar het is mogelijk dat het voor of in de oorlog gebeurde, en dan kan Wouter jr. [die geboren werd in 1945] het niet gezien hebben.
Afzet
Over de afzet van de producten die op O21 werden geteeld, is maar weinig aan feitelijkheden te melden. Daarom is hier geprobeerd een beeld te schetsen van de ontwikkelingen in deze bedrijfstak in West-Friesland in de jaren dat Pieter V en zijn zoon daarin werkzaam waren.
Mogelijk heeft Pieter V zich aangesloten bij een verzendvereniging. In Enkhuizen was er een opgericht in 1882 en in Wijdenes in 1889.
Namens de aangesloten groente- en fruittelers contracteerden zulke verenigingen handelaren in de steden om tegen een commissieloon voor de afzet van de producten te zorgen.
In 1892 werd te Bovenkarspel de veiling “De Tuinbouw” opgericht, met transportfaciliteiten vanuit Broekerhaven. Voorwaarde om lid te worden was dat men zich verplichtte alleen bij deze organisatie zijn groente en fruit ter veiling aan te bieden. Maar o.a. de leden in het zuidoostelijk gedeelte van West-Friesland onttrokken zich nogal eens aan de veilplicht als hun dat beter uitkwam. De veilplicht was later ook punt van discussie in Wijdenes en Blokker.
In Wijdenes werd in 1915 de veiling ‘Tuindersbelang” opgericht.
Foto waarschijnlijk gemaakt in de jaren twintig van de 20e eeuw, gelet op de outfit van de mannen. [Collectie Cor de Bakker. West-Fries Archief.]
Maar het is ook mogelijk dat Pieter en Wouter hun fruit in Hem ter veiling hebben gebracht. De producten zullen in dat geval door vrachtrijder Jan Steen naar de veiling “De Zuider Kogge” vervoerd zijn. Vanuit Hem en Wijdenes werden vanaf 1913 de tuinbouwprodukten per tram naar Hoorn vervoerd om vandaaruit per trein/tram getransporteerd te worden naar de Hollandse steden. Op de vergadering van 23 december 1938 werd besloten tot liquidatie van de Wijdenesser veiling over te gaan. Een aantal telers ging over naar de veiling “De Zuiderkogge” te Hem, maar andere zagen meer heil in de veiling “Op hoop van zegen ” te Blokker.
In de jaren ’50 en ’60 van de vorige eeuw werd het fruit van O21 volgens Wouter jr. door Maarten Steen vervoerd naar de veiling “Bangert & Omstreken” te Zwaag. Maar dat moet eerder ook al zijn gebeurd; want in de jaren 1941 en 1942 was Wouter sr. een van de leden van
Ga nu door naar Nieuwbouw in 1915; Wouter en Trijntje