Pieter V en Grietje Molenaar hadden een dochter en een zoon. Marijtje werd geboren in 1885, trouwde in 1910 met Pieter Jongert, landbouwer uit Grootebroek, en stierf in 1972. Zoon Wouter werd geboren in 1890 en trouwde 17 augustus 1915 met Trijntje Bouwer [1892-1982] uit Venhuizen. Het paar woonde volgens het bevolkingsregister [1918] op het adres O 56 in Oosterleek . Dit was het adres van O21 dat in 1915 werd aangegeven met “Dorpsweg 20” [Zie afb.33 en Bijlage 2, Opm.1].
In mei 1915 was begonnen met de bouw van het voorhuis, ter vervanging van de eerdere woning op die plaats.
Er moet worden vastgesteld dat de bouw zeer voorspoedig is verlopen als het jonge paar half augustus de woning heeft kunnen betrekken. Waarschijnlijker is dat de ouders en de jonggehuwden tijdelijk elders hebben gewoond.
Opdrachtgever voor de nieuwbouw was Pieter V [zie afb.33.]
Het ontwerp en de realisering ervan waren het werk van “planmaker” C. Molenaar te Hoorn. Dit was Cornelis, de broer van Grietje, die van beroep timmerman was.
In mei 1915 was begonnen met de bouw van het voorhuis, ter vervanging van de eerdere woning op die plaats.
Er moet worden vastgesteld dat de bouw zeer voorspoedig is verlopen als het jonge paar half augustus de woning heeft kunnen betrekken. Waarschijnlijker is dat de ouders en de jonggehuwden tijdelijk elders hebben gewoond.
Opdrachtgever voor de nieuwbouw was Pieter V [zie afb.33.]
Het ontwerp en de realisering ervan waren het werk van “planmaker” C. Molenaar te Hoorn. Dit was Cornelis, de broer van Grietje; hij was van beroep timmerman.
De voorgevel van het huis is van een traditioneel type – je zou kunnen zeggen het oertype van een voorgevel met de vorm en indeling zoals jonge kinderen een huis tekenen. De uitwendige vorm komt overeen met het woongedeelte van de boerderijen die in de tweede helft van de negentiende eeuw in het hele land maar met name in het Groene Hart in allerlei varianten werden gebouwd en tot het hallehuistype behoorden.
Wat bij eerste aanblik van de tekeningen opvalt, is dat de vormgeving ervan en het gebruikte papier afwijken van wat in de architectuur in die tijd gebruikelijk was. Samen met de term “planmaker” die Cornelis achter zijn naam plaatste, duidt dat erop dat hij geen professioneel architect was. Maar het kwam aan het begin van de twintigste eeuw nog vaak voor dat timmerbazen zelf bouwtekeningen voor woonhuizen vervaardigden.
Het in gebruik nemen van de tramlijn van Grootebroek naar Hoorn in december 1913 zal wellicht voor Pieter en Grietje een extra-prikkel geweest zijn om in 1915 dit huis te laten bouwen. Door de uitbreiding van het railvervoer zullen de ouders voor zoon Wouter voldoende toekomstmogelijkheden gezien hebben in het tuindersbedrijf.
Uit de aanvrage voor de bouwvergunning van 1915 kan worden afgeleid dat er geen plannen bestonden voor een nieuwe schuur: er werd een aanvrage ingediend voor “het voorgedeelte tot aan de kapberg”.
De ruimte van het voorhuis werd zo ingedeeld dat er links en rechts een – klein – gezin kon wonen [zie afb.34]. Het ontwerp bevatte op de begane grond twee woonkamers, twee slaapkamers, twee keukens en twee zij-ingangen. De voordeur gaf via een klein portaal toegang tot de beide woonkamers . In het rechtergedeelte werd achter de keuken ook nog een bedstee gepland.
Er zijn geen tekeningen bewaard gebleven waaruit zou kunnen blijken dat men van plan was om ook de bovenverdieping een woonfunctie te geven.
De schuur was aan de oostzijde 1.60 m breder dan het nieuwe voorhuis [Zie de stippellijnen op afb.35 en op de plattegrond van afb.34]. De noordwestgevel van het woonhuis en die van de schuur lagen in elkaars verlengde. En de nok van het huis werd hoger dan die van de schuur.
De vroegere woning was smaller dan de schuur; er was sprake van een stolp met een “vooreind”. [Zie afb.37]. Het dubbele vierkant [afb.38 en 42] wijst in de richting van een dubbele stolp.
Als op afb.23 de plattegrond van de boerderij in 1860 conform de werkelijkheid werd weergegeven, dan moet er tussen dat jaar en 1919 het een en ander aan de schuur verbouwd zijn. Zoals de boerderij op die kadastrale hulpkaart is afgebeeld lijkt ze tot het langhuistype te behoren.
Er kan worden gesteld dat in de loop van de tijd het bedrijfsgedeelte werd aangepast aan het verander(en)d agrarisch gebruik: van hoofdzakelijk veebedrijf naar een bedrijf met hoofzakelijk groente-en fruitteelt.
Er is een bouwhistorische kwestie. Deze betreft de indruk dat de woning op een terp is gebouwd. Het woongedeelte zou dan wèl op een terp staan, en de schuur niet. Dat zou weinig zinvol zijn.
Er wordt meer helderheid over deze zaak verkregen door relevante tekeningen nauwkeurig te bekijken: het ontwerp van Molenaar in 1915 en de opmetingstekening van de lengtedoorsnede uit 1969.
Op de dwarsdoorsnede [afb.28] in het ontwerp van Molenaar staan balken getekend van ca. 10 meter lengte die door een funderings-muurtje worden gedragen. Het zal hier gegaan zijn om houten balken.
Op de overlangse doorsnede [afb.36] wordt een maat van 60 cm gegeven als afstand tussen de onderzijde fundering van de woning en het peil; vanaf de aanduiding van het getekende peil tot de bovenzijde balklaag werd een afstand gepland van naar schatting 40 cm.
Dat de ‘doorsnede c-c’ op de opmetingstekening uit 1969 [afb.38] niet de werkelijke situatie weergeeft, is duidelijk: onder de vloer van de woning is een holle ruimte getekend, maar het vloerniveau van de woning zou volgens deze tekening gelijk zijn aan dat van de schuur. Mogelijk is de tekening op dit punt niet gebaseerd op eigen observatie door de opmeters, maar werden de gegevens van de bouwtekening van 1915 overgenomen zonder deze in breder verband te plaatsen.
Tijdens de verbouwing in 2011-2013 is niets gebleken van een holle ruimte onder de beganegrondvloer van het voorhuis. Het is achteraf niet meer vast te stellen of tijdens de verbouwing door Van Sliedregt in 1970 op dit punt wijzigingen zijn aangebracht, bijvoorbeeld dat de ruimte gevuld werd met zand waarop een betonvloer is gestort in verband met de vloerverwarming die toen werd aangelegd. [In 2011 werd op de bestaande tegelvloer een nieuw vloerverwarmingssysteem aangebracht met een nieuwe afwerkvloer.]
Het bovenstaande lijkt eerder te wijzen op een oorspronkelijke situatie [1915] van een holle ruimte dan op een terp onder het voorhuis.
Bovendien: als de woning op een terp zou zijn gebouwd, dan zou dit betekenen dat deze in 1915 omsloten werd door de buitenmuren: deze rijzen op uit het maaiveld; wat in 2016 nog alleen aan de noordwestzijde van het voorhuis zichtbaar is. [Zie afb.39.]
Het is mogelijk dat het gelijke vloerniveau in de woning en de schuur van voor de verbouwing van 1915 de familie Roos ertoe heeft gebracht uit veiligheidsoverwegingen de vloer van de woning in dat jaar te laten verhogen, omdat er een voortdurende dreiging uitging van de Zuiderzee, getuige de watersnoodramp van 1916 die niet alleen steden en dorpen in de provincies aan de oostzijde van de Zuiderzee trof, maar ook kustplaatsen aan de Noord-Hollandse zijde.
Voorzover bekend werd zuidoostelijk Westfriesland niet door deze ramp getroffen.
werd geboren in 1885, trouwde in 1910 met Pieter Jongert, landbouwer uit Grootebroek, en stierf in 1972 . Zoon Wouter werd geboren in 1890 en trouwde 17 augustus 1915 met Trijntje Bouwer [1892-1982] uit Venhuizen. Het paar woonde volgens het bevolkingsregister [1918] op het adres O 56 in Oosterleek . Dit was het adres van O21 dat in 1915 werd aangegeven met “Dorpsweg 20” [Zie afb.33 en Bijlage 2, Opm.1].
In mei 1915 was begonnen met de bouw van het voorhuis, ter vervanging van de eerdere woning op die plaats.
Er moet worden vastgesteld dat de bouw zeer voorspoedig is verlopen als het jonge paar half augustus de woning heeft kunnen betrekken. Waarschijnlijker is dat de ouders en de jonggehuwden tijdelijk elders hebben gewoond.
Opdrachtgever voor de nieuwbouw was Pieter V [zie afb.33.]
Het ontwerp en de realisering ervan waren het werk van “planmaker” C. Molenaar te Hoorn. Dit was Cornelis, de broer van Grietje, die van beroep timmerman was.
De voorgevel van het huis is van een traditioneel type – je zou kunnen zeggen het oertype van een voorgevel met de vorm en indeling zoals jonge kinderen een huis tekenen. De uitwendige vorm komt overeen met het woongedeelte van de boerderijen die in de tweede helft van de negentiende eeuw in het hele land maar met name in het Groene Hart in allerlei varianten werden gebouwd en tot het hallehuistype behoorden.
Wat bij eerste aanblik van de tekeningen opvalt, is dat de vormgeving ervan en het gebruikte papier afwijken van wat in de architectuur in die tijd gebruikelijk was. Samen met de term “planmaker” die Cornelis achter zijn naam plaatste, duidt dat erop dat hij geen professioneel architect was. Maar het kwam aan het begin van de twintigste eeuw nog vaak voor dat timmerbazen zelf bouwtekeningen voor woonhuizen vervaardigden.
Het in gebruik nemen van de tramlijn van Grootebroek naar Hoorn in december 1913 zal wellicht voor Pieter en Grietje een extra-prikkel geweest zijn om in 1915 dit huis te laten bouwen. Door de uitbreiding van het railvervoer zullen de ouders voor zoon Wouter voldoende toekomstmogelijkheden gezien hebben in het tuindersbedrijf.
Uit de aanvrage voor de bouwvergunning van 1915 kan worden afgeleid dat er geen plannen bestonden voor een nieuwe schuur: er werd een aanvrage ingediend voor “het voorgedeelte tot aan de kapberg”.
De ruimte van het voorhuis werd zo ingedeeld dat er links en rechts een – klein – gezin kon wonen [zie afb.34]. Het ontwerp bevatte op de begane grond twee woonkamers, twee slaapkamers, twee keukens en twee zij-ingangen. De voordeur gaf via een klein portaal toegang tot de beide woonkamers . In het rechtergedeelte werd achter de keuken ook nog een bedstee gepland.
Er zijn geen tekeningen bewaard gebleven waaruit zou kunnen blijken dat men van plan was om ook de bovenverdieping een woonfunctie te geven.
De schuur was aan de oostzijde 1.60 m breder dan het nieuwe voorhuis [Zie de stippellijnen op afb.35 en op de plattegrond van afb.34]. De noordwestgevel van het woonhuis en die van de schuur lagen in elkaars verlengde. En de nok van het huis werd hoger dan die van de schuur.
De vroegere woning was smaller dan de schuur; er was sprake van een stolp met een “vooreind”. [Zie afb.37]. Het dubbele vierkant [afb.38 en 42] wijst in de richting van een dubbele stolp.
Als op afb.23 de plattegrond van de boerderij in 1860 conform de werkelijkheid werd weergegeven, dan moet er tussen dat jaar en 1919 het een en ander aan de schuur verbouwd zijn. Zoals de boerderij op die kadastrale hulpkaart is afgebeeld lijkt ze tot het langhuistype te behoren.
Er kan worden gesteld dat in de loop van de tijd het bedrijfsgedeelte werd aangepast aan het verander(en)d agrarisch gebruik: van hoofdzakelijk veebedrijf naar een bedrijf met hoofzakelijk groente-en fruitteelt.
Er is een bouwhistorische kwestie. Deze betreft de indruk dat de woning op een terp is gebouwd. Het woongedeelte zou dan wèl op een terp staan, en de schuur niet. Dat zou weinig zinvol zijn.
Er wordt meer helderheid over deze zaak verkregen door relevante tekeningen nauwkeurig te bekijken: het ontwerp van Molenaar in 1915 en de opmetingstekening van de lengtedoorsnede uit 1969.
Op de dwarsdoorsnede [afb.28] in het ontwerp van Molenaar staan balken getekend van ca. 10 meter lengte die door een funderings-muurtje worden gedragen. Het zal hier gegaan zijn om houten balken.
Op de overlangse doorsnede [afb.36] wordt een maat van 60 cm gegeven als afstand tussen de onderzijde fundering van de woning en het peil; vanaf de aanduiding van het getekende peil tot de bovenzijde balklaag werd een afstand gepland van naar schatting 40 cm.
Dat de ‘doorsnede c-c’ op de opmetingstekening uit 1969 [afb.38] niet de werkelijke situatie weergeeft, is duidelijk: onder de vloer van de woning is een holle ruimte getekend, maar het vloerniveau van de woning zou volgens deze tekening gelijk zijn aan dat van de schuur. Mogelijk is de tekening op dit punt niet gebaseerd op eigen observatie door de opmeters, maar werden de gegevens van de bouwtekening van 1915 overgenomen zonder deze in breder verband te plaatsen.
Tijdens de verbouwing in 2011-2013 is niets gebleken van een holle ruimte onder de beganegrondvloer van het voorhuis. Het is achteraf niet meer vast te stellen of tijdens de verbouwing door Van Sliedregt in 1970 op dit punt wijzigingen zijn aangebracht, bijvoorbeeld dat de ruimte gevuld werd met zand waarop een betonvloer is gestort in verband met de vloerverwarming die toen werd aangelegd. [In 2011 werd op de bestaande tegelvloer een nieuw vloerverwarmingssysteem aangebracht met een nieuwe afwerkvloer.]
Het bovenstaande lijkt eerder te wijzen op een oorspronkelijke situatie [1915] van een holle ruimte dan op een terp onder het voorhuis.
Bovendien: als de woning op een terp zou zijn gebouwd, dan zou dit betekenen dat deze in 1915 omsloten werd door de buitenmuren: deze rijzen op uit het maaiveld; wat in 2016 nog alleen aan de noordwestzijde van het voorhuis zichtbaar is. [Zie afb.39.]
Het is mogelijk dat het gelijke vloerniveau in de woning en de schuur van voor de verbouwing van 1915 de familie Roos ertoe heeft gebracht uit veiligheidsoverwegingen de vloer van de woning in dat jaar te laten verhogen, omdat er een voortdurende dreiging uitging van de Zuiderzee, getuige de watersnoodramp van 1916 die niet alleen steden en dorpen in de provincies aan de oostzijde van de Zuiderzee trof, maar ook kustplaatsen aan de Noord-Hollandse zijde.
Voorzover bekend werd zuidoostelijk Westfriesland niet door deze ramp getroffen.
13. Van boerderij- naar fruitschuur;
Wouter [1890-1970] “en Zoonen”
Alleen met een grove benadering kan worden aangegeven hoe oud de schuur was toen deze in 1976 werd afgebroken.
Na de opmerkingen over de bouwvalligheid van de boerderij [inclusief woning] in 1836 door Arie Buij is er in de archieven tot 1976 geen informatie meer te vinden die betrekking heeft op herbouw van of onderhoud aan de schuur.
Wouter jr. herinnert zich de schuur als heel oud, met een vervallen achtergevel op de zuidwestzijde [zie afb.40]. Het verschil met het woongedeelte was zeer groot: dit maakte op hem in de jaren ’50-’65 van de vorige eeuw een welvarende indruk.
Om je een beeld te vormen van de schuur, kunnen de tekeningen van de opmetingen dienen die onder leiding van P. de Hoog in september 1969 werden vervaardigd [zie afb.38 t/m 42 en Bijlage 10] ; Van Sliedregt nam deze tekeningen – zij het minder gedetailleerd – als beelden van de ‘bestaande toestand’ op in zijn bouwtekeningen.
Er vallen een paar zaken op: Het zadeldak aan de achtergevel had een binnenwaartse knik en liep tot vlak boven de deuren af.
De zuidoostelijke gevel was hoger dan de achtermuur en bestond uit een gepotdekselde wand [afb.41]. Dit laatste was volgens afb.40 ook het geval bij de achtergevel. Die knik in de kap en de hogere zijgevel zouden op een vroegere verbouwing kunnen duiden, waarbij de schuur werd verlengd.
Op het dak lagen oud-hollandse pannen met daaronder – volgens Wouter jr. – een laag riet. De kap van de schuur werd gedragen door zes stijlen. Uit de onderlinge afstand hiervan mag worden afgeleid dat de constructie uit twee vierkanten heeft bestaan, die gevormd werden door gebintdekbalken en -platen. Afb.44 is een impressie van de constructie met afb.42 als plattegrond.
In de schuur lag aan de noordwestzijde de koegang. Daarboven bevond zich een zolder. De koegang behoorde tot het type van de Friese stalvorm waarbij de koeien twee aan twee op een verhoogde vloer tussen houten schotten met de koppen naar de buitenmuur stonden, met achter de dieren de grup [de afvoergoot]. Er lag geen voergang vóór de koeien.
De constructie van het (dubbele) vierkant en de Friese stalvorm zijn kenmerken van het stolpmodel. [Zie afb.42, 43 en 44.]
De koestal met het “keukengedeelte” [liksboven op afb.42 en 43] was door een houten wand afgescheiden van de rest van de schuur. De stalmuren waren traditioneel hardblauw geschilderd, vertelde Wouter jr.
De vloer van de schuur bestond in het middengedeelte uit leem; het gedeelte aan de oost- en de achterzijde was bestraat met kleine gele
stenen [Terschellinkjes] . Het is onduidelijk waarom de strook met gele steentjes aan de oostzijde hoger lag dan de lemen vloer [zie de doorsnede van afb.45.] Dat gedeelte kon in de tijd dat de koeien niet op stal stonden voor meer doeleinden worden gebruikt, zoals opslag van gewassen of dorsvloer. Daartoe was mogelijk ook de rand erlangs licht verhoogd. Aan de oostkant tegen de achtergevel lag een houthok [afb.46]. Gelet op de paardenruif tegen een van de houthokwanden en een afvoergoot in de gele steentjes werden daar de paarden gestald.
Tegen het woongedeelte lag in de koegang een waterput. En aan de noordwestgevel bevond zich daar een aanrecht [afb.43 en 46].
Wat tot hier over de schuur gemeld werd, had betrekking op de tijd dat deze nog deel uitmaakte van het boerenbedrijf.
Het fruitbedrijf vroeg een andere inrichting. Rondom de stijlen waartussen de tas had gelegen werd een houten beschot gemaakt voor een vorstvrije fruit- en aardappelopslag. Daartoe werd ook een zoldering aangebracht op de gebintbalken [afb.45, 46 en 47].
Op het bestrate gedeelte aan de oostzijde stond een appelsorteer-machine. Dat gedeelte werd ook gebruikt voor tijdelijke opslag van fruit. Lege veilingkisten werden voornamelijk op de zolder boven de fruitopslag bewaard.
Tussen de stijlen aan de woonhuiszijde bevond zich volgens Wouter jr. een houten vlonder [afb.43 en 45] die ongeveer 35 cm hoger lag dan de lemen vloer [doorsnedetekening op afb.45]. Zo kon je vanuit het woongedeelte zonder problemen in de stal en op de bestrate werkvloer komen.
Het aanrecht in de schuur is vermoedelijk tussen 1915 en 1942 gebruikt door de bewoners van de woning aan de westzijde; in de keuken aan die zijde was geen aanrecht gepland [zie afb.34]. Aanrecht en waterput zullen tot aan de bedrijfsbeëindiging wel gebruikt zijn in verband met werkzaamheden in het bedrijf, hoewel om hygiënische redenen het putwater wel vervangen zal zijn door leidingwater.
De woonhuiszolder stond in open verbinding met de schuur [afb.52]; maar waarschijnlijk was dat vóór de vernieuwbouw van 1915 ook het geval.
Vanuit de schuur kon je via een trap op de woonhuiszolder komen [afb.46]. Dit was vóór 1942 de enige opgang naar boven; en na dat jaar werd van de trap in het woongedeelte [afb.50 en 52] zelden gebruik gemaakt. Vanaf de woonhuiszolder leidde een trapje van een paar treden naar de zolder boven de koegang [afb.45].
Het washok met kookketel [voor de was en voor het koken van varkensvoer] en de bijbehorende schoorsteen op de zuidwestelijke hoek van de schuur [afb.39 en 40] zullen wel van de jaren ’20 of ’30 in de vorige eeuw dateren. Datzelfde geldt voor het varkenshok dat overigens al vóór 1942 werd afgebroken [Zie afb.46 en 18; op de laatstgenoemde afbeelding is tussen Pieter Roos en Grietje Molenaar het raam in de gevel van het washok te zien.]
De buitenplee [afb.46] is van latere datum dan het moment waarop de foto van afb.48 werd gemaakt. Het gebouwtje was volgens Wouter jr. uit eternitplaten opgetrokken, stond uiterst links tegen de hoek van de schuur [op afb.46 te ver naar rechts getekend] en was bestemd voor het werkvolk in de boomgaard.
Vanaf ongeveer halverwege de jaren dertig van de vorige eeuw werkten de beide zoons mee in het fruitbedrijf. Pieter woonde vanaf 1941 op D 72 [na 1 december 1969: Oosterleek 6] en Wim woonde met Jannetje van Eeten op D 87 [na diezelfde datum: Lekerweg 14.] Beide panden waren volgens Wouter jr. eigendom van hun ouders. In artikel 1099 uit de Legger van eigenaren [afb.53] staat echter maar een van beide panden als eigendom van hun ouders genoemd.
Pieter overleed in 1951, en Wim nam in 1962 het bedrijf van zijn vader over.
Ga nu door naar Tussenstappen