3. De locatie O21 tussen 1725 en 1823
Richting het verleden kon de geschiedenis van de locatie O21 tot 1725 worden achterhaald. In de oud-rechterlijke archieven van Wijdenes-Oosterleek werd een akte aangetroffen van de 29e augustus van dat jaar waarbij de schepenen Dirk Claesz Heuvel en Jan Germentsz Snijer daartoe gekwalificeerd door de EdelMogende Heren Gecommittteerde Raden van het Noorderkwartier en West-Friesland, aan de oud-schepen Jacob Jansz Cool een huis met erf hebben verkocht. Daarvan waren de onbetaalde verpondings- en andere gelden als onkostenpost in de dorpsadministratie terecht gekomen.
Het verkochte perceel was 575 roeden groot, en lag in de banne van Oosterleek ten westen van de kerk. De verkoopprijs werd in de akte niet vermeld.
Deze transactie toont aan dat de geschiedenis van de locatie O21 minimaal drie eeuwen teruggaat.

Op 19 mei 1728 verkocht Cool dit huis met erf aan Dieuw Dirks, weduwe en boedelhoudster van Floris Bierhaalder . Ze kwamen overeen dat de laatste 135 gulden in twee gedeelten zou worden afbetaald. Ook in deze akte wordt geen mededeling gedaan over het koopbedrag.
De volgende eigenaar is Klaas Florisz. Aangenomen mag worden dat hij een zoon was van Floris Bierhaalder en Dieuw, gelet op zijn patroniem ‘Floris’ maar meer nog de vasthoudendheid waarmee hij zijn drie dochters na het overlijden van de vorige de naam Dieu(w) bleef geven. [Zie hiervoor Bijlage 3.] Maar het is niet bekend op welk tijdstip en op welke wijze hij eigenaar is geworden, omdat geen transportakte of akte van ‘deling en scheiding’ is gevonden; dit kan worden toegeschreven aan het feit dat deze akten tussen 1733 en 1741 in de Oud-rechterlijke en Weeskamer archieven van Wijdenes en Oosterleek ontbreken.
Klaas Florisz is getrouwd op 19 november 1747. [Zie Bijlage 3.]
Dat hij eigenaar van O21 was, blijkt uit een akte van 27 mei 1775. Daarbij nam hij bij Jacob Jansz. de Wijs een hypotheek op huis en grond, “groot 150 caroly guldens”. Op 2 mei 1780 verkocht hij “Een Stukje grasLand gelegen onder de Banne van Oosterleek groot 175 R. Belent Heertjen Woutersz ten oosten Klaas Florisz ten Westen”; de koper was Floris Bierhaalder.
[Zie voor de transcriptie Bijlage 5.a.]
Op 27 februari 1783 verkocht Klaas Florisz aan Bastiaan Pater het huis en de overgebleven 400 roeden. Volgens de transportakte werd daarvoor een “Zom van 280 Caroly guldens” betaald. [afb.10]
De som van de grondoppervlakten uit de akten van 1780 en 1783 is gelijk aan de 575 roeden die in de akte van 1725, 1728 en 1775 werd genoemd. In alle drie deze akten lagen huis en grond bewesten de kerk. Op het afschrift van de akte van 1775 werd in 1783 in de marge genoteerd dat de hypotheek op 3 maart van dat jaar werd afgelost [Zie afb.9]
De omstandigheden waarin de bewoners van West-Friesland in de achttiende eeuw verkeerden, kunnen de reden zijn geweest waarom Klaas in betrekkelijk korte tijd tot een hypotheek en twee deelverkopen genoodzaakt was. Maar ook persoonlijke omstandigheden in de jaren 1773 en ’74 kunnen een rol gespeeld hebben. [Zie Bijlage 3.] Na die transacties bleven voor hem 130 caroli guldens over.
Op 1 september 1789 overleed Klaas Florisz en werd pro deo begraven. Zijn overlijden werd bij de dominee gemeld door Bastiaan Niensz. [Pater].
Bastiaan Pater was op 13 januari 1759 te Oosterleek geboren als zoon van Nien Pater en Aaltje Bastiaans. Hij trouwde op 21 december 1781 met Trijntje Gerrits Bruijn. In 1812 en 1816 werd in akten vermeld dat hij visser was, in 1822 landman. Hij overleed op 17 oktober 1823 in het huis O21, met het adres Oosterleek nr.19.
4. De Roosfamilie in Oosterleek; Pieter I [1740-1793]
Het spoor van de Oosterleekse familie Roos terug in de tijd is tot in de zeventiende eeuw redelijk goed te volgen. Wil je verder terug dan moet er te veel gegist worden. Halverwege genoemde eeuw trok mogelijk vanuit Haarlem een Jan Janszoon Roos naar Texel . Hij zou op dat eiland duinmeijer geweest zijn. Rond 1665 trouwde hij met Grietje Pieters . Een van hun kinderen, Jan Jansz., trouwde in 1704 in Den Hoorn met Isele Simons die afkomstig was uit Den Burg . Hun zoon Jan Jansz. werd bootsgezel [zeeman], en kwam terecht in Hem . Of vanuit Lekerhaven [zie afb.11] in die tijd aan de Oostzeevaart werd deelgenomen, is me niet bekend; waarschijnlijker is dat de bootsgezellen uit Hem aangemonsterd hebben op schepen die vanuit Hoorn of Enkhuizen uitvoeren. Lekerhaven was meer voor de Zuiderzeevisserij, met name op ansjovis.
Jan trouwde met Pietertje Jans, en dit paar kreeg naast andere kinderen een zoon Pieter [1740-1793], de eerste van de reeks Pieters die in de historie van Oosterleek 21 voorkomen. Deze Pieter [met het volgnummer I] trouwde met de uit Venhuizen afkomstige Ida Wiebes. Het paar ging later wonen in Oosterleek. Pieter had hetzelfde beroep als zijn vader en voer net als hij voornamelijk naar plaatsen rond de Oostzee. Maar zo nu en dan monsterde hij aan voor Cadix of Cartagena – “Korte Giena” zeiden de bootsgezellen – in Spanje en was soms maanden van huis.
Vóór iedere vaart konden de bootsgezellen uit Hem – zoals dat ook kon in andere plaatsen met veel zeelui – zich verzekeren tegen “een verloren reis” [piraterij, schipbreuk] of erger. Het register waarin de verzekeringspremies werden opgetekend bestaat nog en bevindt zich in het West-Fries Archief.
Vanaf het begin van de achttiende eeuw raakte de zeevaart, de handel en de visserij in het West-Friese gebied door de internationale politieke situatie en de grote zuigkracht van Amsterdam aan het kwijnen; daarom zullen de drie zoons van Pieter en Ida , na ook op zee geweest te zijn, werk aan de wal gezocht hebben. In Oosterleek vonden ze dat aan de Omringdijk en dan waarschijnlijk voornamelijk aan de zeedijk tussen Enkhuizen en Hoorn. Zoon Jan [1766-1850] wist zich op te werken tot “opziender der dijk”, zoon Pieter [1768-1824] heet in bepaalde documenten “aannemer van dijkwerk” en Hendrik [1772-1833] werd “dijkbaas”.
Door de teruggang in de zeevaart veranderde de Bootsgezellenbeurs van karakter: het uit stuivers en guldens opgebouwde fonds van de onderlinge verzekeringsmaatschappij werd in de vorm van leningen uitgegeven. Daarvan wisten genoemde zonen gebruik te maken. In het Register van inkomsten en uitgaven van de Bootsgezellenbeurs staat vermeld dat er in 1817 sprake was van 9 obligaties [schuldbekentenissen] waarvan er een ten laste kwam van Pieter Roos, groot ƒ 1000,- waarvoor hij ƒ 50,- rente per jaar betaalde.
In 1826 werd deze lening overgenomen door [zijn zoon] Jan Roos die in dat jaar een bedrag van ƒ 63,- aan de bootsgezellenbeurs betaalde en de jaren daarna tot 1830 weer ƒ 50,-.
Die duizend gulden was destijds een fors bedrag; andere leningen die in dat register vermeld staan, belopen voornamelijk bedragen van honderd tot driehonderd gulden; broer Hendrik Roos leende bijvoorbeeld honderd gulden. In paragraaf 5 zal worden ingegaan op de personen die vrijwel zeker bij die ƒ 1000-lening betrokken waren.
[Zie voor toelichting op de in deze advertentie gevolgde procedure: P.W.A. Broeders ‘Dregterlandt; het ‘verhaal’ achter de KAART.]
Ga nu door naar Pieter II en Pieter III